In een oudere televisieserie genaamd ‘Masada’,[2] loopt een aantal Romeinse soldaten in het veroverde Judea tussen 70 en 73 g.j. een nederzetting binnen. De nederzetting is onmiddellijk herkenbaar als Esseens. We zien mensen gekleed in wit linnen die worden opgehouden in hun dagelijkse landbouw en ambachten. De nederzetting wordt door een Centurion aan een aantal andere soldaten geschonken. "Dit is jullie land", schreeuwt de Centurion. "U dient deze nederzetting te verlaten", zegt de Centurion tegen een oudere Esseen, mogelijk de opzichter van de nederzetting.[3] De oude man reageert stoïcijns op de Romein: "Wij moeten in geen geval blijven, zodra u voet op onze grond zette, werd onze grond verontreinigd. Er zijn veel heersers geweest, maar niemand durfde dit te doen."
De Esseense opzichter krijgt een schriftrol aangereikt van een andere Esseen en allen verlaten hun nederzetting en wenden zich naar Massada. Vol verbazing worden zij daar ontvangen door de verzetsleider, een Zeloot. Hij vraagt de Essenen wat hen hier brengt. "Waarom leven de Essenen nog?", vraagt de verzetsleider. "Omdat het God behaagt", antwoordt de oudere Esseen. De verzetsleider reageert nors. “Waarom? Omdat Hij u heiliger vindt dan de rest van ons?” “Dat moet u Hem vragen”, antwoordt de oudere Esseen, wederom zonder een spier te vertrekken. Vanaf dat moment doen de Essenen dienst in de synagoge in Massada, waar zij tevens hun rollen kunnen bewaken en bewaren. Toen ik de serie zag, was ik verbaasd hoe authentiek deze Essenen in 1981 in beeld waren gebracht. Net als in Josephus en Philo worden het afgebeeld als in wit linnen geklede landbouwers en ambachtslieden. Enerzijds streefden de Essenen in de serie naar reinheid, anderzijds bleven ze betrokken. Ik zal betogen dat deze paradox ook werkelijkheid was voor de Essenen in Jeruzalem in de eerste eeuw g.j.
Mijn hoofdvraag luidt: ‘Wat is het bewijs voor de Essenen in Jeruzalem en wat was hun leer en praxis ten opzichte van de Tweede tempel in de eerste eeuw g.j.?’. In de eerste paragraaf behandel ik wie de Essenen waren. Ik ga daarbij kort in op hun geschiedenis en hun algemene opvattingen tijdens de eerste eeuw g.j.
Vervolgens vraag ik mij in de tweede paragraaf af wat de plaats van Essenen in Jeruzalem was. Ik behandel daarbij de bewijzen voor hun verblijf; hun poort vlakbij het paleis van Herodes en hun daarmee verband houdende relatie met Herodes. Ik zal in deze paragraaf ook behandelen waarom ik vermoed dat de Essenen ondanks, of juist vanwege hun wereldbeeld en eschatologische verwachtingen in Jeruzalem bleven wonen. Ik sluit af met een paragraaf over de gevolgen van hun wereldbeeld voor hun participatie in de tempelcultus.
Als primaire bronnen gebruik ik Philo en Josephus. Ook citeer ik uit de boeken van Henoch, het gronddocument van de Essenen.[4] Waar Josephus ervoor kiest om het verhaal van bekende Essenen zowel in zijn verslag van de oorlog als zijn geschiedenis te noemen, heb ik het verslag uit de eerste bron gekozen, namelijk ‘de Joodse oorlog’, want deze is het oudste en volgt derhalve het dichts op de gebeurtenissen.
Als secundaire bronnen heb ik gebruik gemaakt van verschillende studies. Gabriele Boccaccini hanteert een uitgebreide Henochieten/Essenen-hypothese, die ik zal gebruiken om een korte geschiedenis te bieden, vooral voor zover dit relevant is voor de plaats van de Essenen in Jeruzalem en hun opvattingen over de tempel. De kritische studie van Joan E. Taylor is vooral relevant om de situatie van de mainstreamgemeenschap te beschrijven in de eerste eeuw g.j. Aanvullend maak ik gebruik van de studie van Simon J. Joseph voor een diepere en recente studie over hun participatie in de tempel. Ten slotte gebruik ik literatuur van David Flusser over hun eschatologische wereldbeeld met betrekking tot Jeruzalem en de tempel.
1. Wie waren de Essenen?
De Essenen waren een gewaardeerde Joodse leerschool in de tijd van de Tweede tempel. Ze bestonden reeds lange tijd. We kunnen de oorsprong van hun gedachtegoed herleiden naar de eerste literatuur over Henoch.[5] Daarin vinden we enige afwijkende denkbeelden over onder andere de oorsprong van het kwaad en het lijden in de wereld. De Essenen stelden dat de wereld zich in een onreine staat bevond door het handelen van een groep gevallen engelen voorafgaand aan de zondvloed. De Essenen stelden verder dat zij een oudere authentiekere priesterlijke lijn vertegenwoordigen dan de Zadokieten. Aangezien de dienst van de Tweede tempel in handen was van de Zadokieten en daarna van de Hasmoneeën, erkenden zij deze tempel niet.[6]
De Essenen waren de concurrenten van de Hasmoneeën in het opvolgen van de Zadokieten, hetgeen ertoe leidde dat zij teleurgesteld waren toen ze dat priesterschap niet konden verkrijgen. Dit leidde ertoe dat de beweging zich gedeeltelijk afzonderde door in gemeenschappen binnen steden en dorpen te gaan wonen.[7] Ondanks hun vervreemding van de Hasmonese dynastie, werden de Essenen vereerd door het nieuwe koningshuis van Herodes de Grote en zijn opvolgers.[8] Mogelijk was dit het geval omdat één van hun leiders, Manaëm, het koningschap van Herodes had voorspeld.
Oude geschiedenis van de Joden, boek XV, hoofdstuk 10, 5[373]
“Een van de Essenen was een zekere Manaëm, een man die niet alleen door zijn manier van leven het bewijs van zijn kwaliteiten had geleverd, maar die ook nog van God de gave had gekregen om de toekomst te voorzien. Ooit had deze man Herodes, die toen nog een jongen was, gadegeslagen terwijl hij naar zijn leermeester ging en hij had hem aangesproken als koning van de Joden.”[9]
De Essenen werden beschouwd als de meest opvallende voorbeelden van Joodse vroomheid en werden zeer gewaardeerd om hun expertise in profetieën aan de hand van de Schrift. Ze waren geen kleine en geïsoleerde sekte van asceten en ook geen uitzondering in het Tweede tempeljodendom. Zo zijn ze vroeger beschreven in het voortdurende onderzoek naar hun groepering. Ze waren participant in het hart van het Joodse leven in Jeruzalem en daardoor niet onbelangrijk.
Wat hen onderscheidde van de rest, waren hun hogere normen van reinheid dan in de Tweede tempel gebruikelijk was. Gegeven deze normen, kregen ze bepaalde vrijstellingen van de tempeldienst. Ze wezen het bestaan van een tempel niet af, maar streefden op deze manier naar een balans tussen betrokkenheid en naleving van hun reinheidsvoorschriften.
In de eerste eeuw g.j. woonden de Essenen op veel plaatsen in woongemeenschappen, waar ze alles gemeenschappelijk deelden. Ze aten samen pure maaltijden en bestudeerden de Schrift. Ze hielden zich bezig met landbouw, ambachten en andere vormen van arbeid om economisch zelfvoorzienend te zijn.[10] Voor dit onderzoek kijk ik niet naar de nederzetting bij Qumran, wat hiervan ook zij, maar ik concentreer mij op de groep in Jeruzalem.
2. Waar en waarom woonden er Essenen in Jeruzalem?
2.1. Het centrum van de leerschool
In het oudere onderzoek naar de Essenen werden zij volgens Taylor vaak beschreven als een afgescheiden groep. De vermeende isolatie van de Essenen van de rest van het Jodendom liep parallel met een model van afscheiding van Jeruzalem.[11] Ze werden gelijkgesteld aan een kleine geïsoleerde groep met een ideologie die lijkt op die van de Griekse Pythagoreërs. Een dergelijk afwijkend denken zou tot een afzondering van Jeruzalem hebben geleid.[12] Niets is volgens Taylor echter minder waar.
Josephus beschrijft in zijn autobiografie dat hij lid wilde worden van één van de leerscholen in Jeruzalem en daarmee actief wilde worden in het publieke leven. Josephus presenteert drie keuzes:
Uit mijn leven, hoofdstuk 2[10-11]
“Op mijn zestiende jaar wilde ik de verschillende sekten van mijn volk uit eigen ervaring leren kennen. Dat zijn er, zoals ik verscheidene keren heb gezegd, drie: de Farizeeën, de Sadduceeën en de Essenen. Ik meende dat door een diepgaand persoonlijk onderzoek in staat te kunnen zijn de beste te kunnen kiezen. Derhalve onderwierp ik mij aan een intensieve opleiding en een harde training bij alle drie. […]”[13]
Josephus moest als priester uit een rijke familie kiezen tussen drie scholen. De Essenen worden in deze drie mogelijkheden niet gepresenteerd als een afgezonderde sekte, maar als een optie voor iemand van de statuur van Josephus die vroom én maatschappelijk betrokken wilde leven in de hoofdstad Jeruzalem. Hij moest de beste optie van de drie kiezen.
Als tegenstelling aan deze leerscholen, besluit hij zich af te zonderen bij een zekere Nazireeër ‘Bannus’.[14] Bannus wordt door Josephus niet beschreven als een van de drie leerscholen die elk betrokken zijn op de samenleving in Jeruzalem, maar als de afgezonderde asceet. Bannus staat als keuze buiten de samenleving van Jeruzalem, en niet daarbinnen, zoals de optie van de Essenen wordt gepresenteerd. Josephus geeft vervolgens aan dat hij na dit verblijf terugkeerde naar Jeruzalem, waar hij een definitieve keuze maakt voor één van de drie leerscholen. Ook al kiest Josephus voor de Farizeeën, de Essenen waren een reële keuze in Jeruzalem, aldus Taylor.[15]
De verhalen van Josephus over de Esseense leraren in Jeruzalem, maken het aannemelijk dat hun leerschool in Jeruzalem niet onopvallend was.[16] De meest duidelijke voorbeelden van hun docenten in de tempel zijn Manaëm en de hieronder genoemde Judas.[17]
De Joodse oorlog, boek I, hoofdstuk 3, 5[78-80]
“Opvallend […] was het optreden van Judas, een Esseen van geboorte, wiens voorspellingen nooit onjuist of vals waren gebleken. Op hetzelfde moment dat hij Antigonus door de hof van de Tempel zag gaan […]”[18]
Taylor geeft met betrekking tot dit tekstfragment het volgende aan. De Esseen Judas was met vele studenten in de tempel. Zij zien Antigonus lopen, waarover Judas klaarblijkelijk eerder heeft geprofeteerd dat hij die dag nog zou sterven in een plaats buiten Jeruzalem. Judas is verbaasd, want die plaats is binnen het voorspelde tijdsbestek onbereikbaar. Toch sterft Antigonus op de aangegeven tijd, in een gelijknamige plaats in Jeruzalem. De profetie komt daardoor alsnog uit.
De verschijning van de Essenen in de tempel is tevens van belang voor de derde paragraaf. Immers kwamen de Essenen, zijde het in de hoedanigheid als leerschool, ook in de tempel over de vloer.[19]
Ten slotte kunnen we in Josephus lezen over een Esseense dromenuitlegger in Jeruzalem, genaamd Simon.
De Joodse oorlog, boek II, hoofdstuk 7, 3[113].
“Zij gaven allemaal een andere uitleg, maar een zekere Simon, een lid van de sekte van de Essenen, zei dat volgens hem de korenaren de jaren aangaven en de runderen een revolutie, daar zij bij het ploegen de aarde omwoelen; hij zou dus zoveel jaren heersen als het korenaren waren en voor zijn dood te maken krijgen met een reeds omwentelingen. Vijf dagen na deze uitleg werd Archeleüs voor het gerecht gedaagd.”[20]
2.2. Het bestaan en de functie van de poort en ‘Bethzo’[21]
De archeologie van de Essenen in Jeruzalem is gering: een poort, een plaats van latrines[22] en een aantal rituele baden. Zonder de beschrijvingen van Josephus zouden deze vondsten niet kunnen worden onderscheiden als Esseens bezit.[23]
Taylor beschrijft Jeruzalem als het centrum van de Esseense beweging en de andere gemeenschappen, inclusief Qumran, als nederzettingen.[24] Als bewijs hiervoor draagt zij onder andere hun poort in de muur van Jeruzalem aan. Josephus beschrijft een plaats in de muur die hij aanduidt als de poort van de Essenen. De Essenen hebben als enige van de drie wetscholen een poort naar hen vernoemd gekregen.[25]
De Joodse Oorlog, boek V, hoofdstuk 4, 2[145]
“Aan de andere kant, in het westen, liep hij, bij hetzelfde punt beginnend, door de regio genaamd Bethzo naar de poort van de Essenen, en vervolgens in zuidelijke richting boven de bron Siloam, waar hij opnieuw een bocht maakte in oostelijke richting naar de vijver van Salomo. […]”[26]
Het begin van deze muur is gesitueerd bij de toren van Hippicus en loopt naar het zuiden door een plaats die volgens Josephus ‘Bethzo’ wordt genoemd. Daar loopt de muur door naar de poort van de Essenen en meer naar het zuiden loopt het door naar de poel van Siloam. Sommigen identificeren de poort van de Essenen met de poort richting de berg van Sion bij de zuidwestelijke hoek van de eerste muur. Bethzo zou een vertaling zijn van ‘Beth Tso’a’.[27] Dit is Hebreeuws voor ‘riolering’ en dit zou de plek van de latrines van de Essenen zijn.[28] Dit verdient enige toelichting.
De behoefte doen, vereiste volgens Josephus dat de Essenen naar een meer verlaten plek gingen. Daar groeven ze een diepe kuil en deden hun behoefte. Taylor geeft aan dat dit een de Esseense interpretatie is van Deut. 23:13-15 waar de Israëlieten in oorlogstijd naar een aparte plek buiten het kamp moesten gaan, daar hun behoefte moesten doen en een gat moesten graven. De Essenen moesten zich na die daad wassen.[29] Dit is de reden dat Bethzo buiten de poort van Jeruzalem is gesitueerd. Een afgebakend stuk grond naast de poort van de Essenen kan worden geïdentificeerd als het Bethzo uit Josephus. Bovendien is er een netwerk van rituele baden gevonden tussen Bethzo en de poort. Van Josephus weten we dat de Essenen zich reinigden nadat zij buiten de poort, mogelijk bij Bethzo, hun behoefte hadden gedaan.[30]
De Joodse oorlog, boek II, Hoofdstuk 8, 9[148-149]
“Op de andere dagen[31] hakken zij […] een dertig centimeter diepe kuil, draperen hun mantel om zich heen […] en doen hun behoeften. Vervolgens storten zij de uitgegraven aarde weer terug in de kuil. Vooral afgelegen plaatsen worden voor deze doeleinden gebruikt. Hoewel de ontlasting van het lichaam een alleszins natuurlijke aangelegenheid is, hebben zij de gewoonte zich hierna te wassen alsof ze bevuild zijn.”[32]
Was er nog een andere reden naast de toegang tot de latrines om Jeruzalem binnen te komen en te verlaten via deze poort? In een drukke stad als Jeruzalem was het niet gemakkelijk om zonder anderen aan te raken naar de tempel te lopen. De Essenen hadden strenge reinheidsvoorschriften en beschouwden zichzelf als verontreinigd als zij mensen van buiten hun groep aanraakten. Dit blijkt ook uit een fragment van Josephus, waarin hij hun strikte opvattingen over reinheid vermeldt.
Joodse oorlog, boek II, hoofdstuk 8, 10[150]
“[…] Jonge leden staan zover achter bij de ouderen dat, als een senior lid wordt aangeraakt door een nieuweling, hij onmiddellijk een bad moet nemen, alsof hij door het contact met een vreemde bedoezeld is”.[33]
Een ander interessant aspect aan deze poort is dat het toegang verleende tot het paleizencomplex van Herodes. Herodes zou de Essenen kunnen hebben toegelaten tot zijn complexen. Philo stelt dat de Essenen grote geschenken en eer ontvingen van Herodes. Vanuit het paleizencomplex van Herodes hadden de Essenen gemakkelijk toegang tot de tempel via de priesterlijke sector in Jeruzalem, waar nu de Armeense wijk ligt.[34]
Het is mogelijk dat Herodes, omdat hij de Essenen hoog in aanzien had vanwege de voorspelling van Manaëm, ze via hun poort, onder bewaking van zijn eigen soldaten, in- en uit de stad liet lopen. De weg vanuit het paleizencomplex is onduidelijk, maar waarschijnlijk liep de weg via de priesterlijke sector in Jeruzalem over een brug die verbonden was met de tempel. Deze brug liep direct naar de achterkant van het heiligdom.[35]
Dit alles betekende niet dat de Essenen actieve supporters waren van Herodes, maar het kan natuurlijk zijn dat zij zijn giften, zoals een poort om hun reinheid te kunnen bewaren, graag in ontvangst hebben genomen.[36] Een ander tot de verbeelding sprekend voorbeeld is een fragment uit de Talmoed.
b.Hag16b
“Manaëm[37] ging op weg naar de dienst van de koning en met hem op weg gingen tachtig paren studenten in zijde gekleed”.
Het dragen van deze koninklijke gewaden voor maar liefst 160 jonge Essenen, wijst er volgens Taylor op dat de Essenen een belangrijke positie hadden aan het hof van de koning. Er is helaas geen uitleg in de Talmoed waarom deze studenten van Manaëm deze gewaden hadden ontvangen.[38]
2.3. De onoverwinbare stad
Ook tijdens de Joodse oorlog verbleven er nog Essenen in de stad. Ik vermoed dat dit heeft te maken met hun geloof in de eschatologische eindstrijd tussen goed en kwaad. De volgende passage van Henoch reflecteert volgens Flusser deze strijd.[39]
1 Henoch 56:5-7
“En in die dagen zullen de engelen terugkeren. [...] zodat een geest van onrust over hen zal komen [...] Maar de stad van mijn rechtvaardigen zal een hindernis zijn voor hun paarden. En zij zullen onder elkaar beginnen te vechten, en hun rechterhand zal sterk tegen zichzelf zijn. [...]”[40]
De opvatting van de Essenen was dat Jeruzalem niet veroverd kon worden. In plaats daarvan zal de vijand tegen zichzelf uitvallen. Dit verklaart voor mij waarom de Essenen uit Jeruzalem, waaronder een Esseense generaal genaamd Johannes meevochten in de Joodse oorlog. Johannes wordt onder leiding van de adellijke families in Jeruzalem tot generaal en gouverneur gemaakt in de Joodse oorlog.[41] Hieruit blijkt opnieuw de Esseense betrokkenheid op de stad.
De Joodse oorlog, boek II, hoofdstuk 20, 4[567], boek III, hoofdstuk 2, 1[11], 2[19].
“Voor de rest van het land werden eveneens voorzorgsmaatregelen getroffen; […] Johannes de Esseen kreeg niet alleen het district Thamna toegewezen maar ook nog Lydda, Joppa en Emmaüs.”[42]
“De actie werd geleid door drie bijzonder krachtige en verstandige personen: Niger uit Perea, Silas de Babyloniër en Johannes de Esseen. […] Toen hadden de Joden tienduizend man verloren, onder wie twee van hun generaals, Johannes en Silas.”[43]
3. Wat was de plaats van de Tweede tempel in het Esseense wereldbeeld en wat waren de gevolgen voor hun participatie in de cultus?
3.1. De drie tempels
Volgens Flusser erkenden de Essenen drie tempels. De Tweede tempel correspondeerde niet met het idee dat zij van een tempel hadden. Voor de Essenen was het een onreine plaats waar de geest van God niet aanwezig kon zijn.[44]
Boccaccini biedt de argumenten voor de visie over de onreinheid van de toenmalige tempel. Toen de Tweede tempel nog in handen was van de Zadokieten, was de tempel voor deze groep een weergave van de goede scheppingsorde van God. De tempeldienst zorgde ervoor dat die orde in stand bleef. Het wereldbeeld van de Essenen in die tijd was daaraan tegengesteld. De daden van de gevallen engelen hadden ervoor gezorgd dat de wereld niet langer een ordelijke plaats was, maar in een permanente staat van chaos en onreinheid verkeerde. Zelfs nadat God de zonen van de gevallen engelen, de reuzen, had omgebracht in de zondvloed, bleven hun geesten voortbestaan als demonen. Daardoor bleef de chaos en onreinheid bestaan. Gods gewilde orde, was vervangen door een staat van chaos, aldus de Essenen.
In de visie van de Zadokieten bestaan er geen gevallen engelen; zelfs satan is lid van de hemelse raad. Volgens Boccaccini zijn de Essenen verantwoordelijk voor de schepping van het concept van de duivel. Mensen zijn volgens de Essenen niet in staat om kwaad en onreinheid te verwijderen, maar ze moeten er wel weerstand tegen bieden. De onreinheid van de gevallen engelen heeft mensen zwakker gemaakt in de weerstand tegen het kwaad. Het was deze boodschap die volgens de Essenen als fundament moest gelden voor de tempeldienst.[45]
Volgens Boccaccini was de oorzaak van de rivaliserende priesterschappen de rol van de priester. Voor de Zadokieten was de priester een vertegenwoordiger van Gods orde, voor de Essenen bestond die orde niet meer.[46] Zij zagen hun heil in het idee van een priesterschap van voor de zondvloed, vertegenwoordigd door personen als Henoch. Totdat God terugkeert en de nieuwe schepping inluidt, is ook de tempel van de Zadokieten voor de Essenen een onreine plaats.
1 Henoch 89:73, 90:28-29
“En zij begonnen opnieuw te bouwen als tevoren, en zij richtten een toren op en deze werd de hoge toren genoemd; en ze begonnen opnieuw een tafel voor de toren te plaatsen, maar al het brood erop was vervuild en niet rein”.[47]
“En ik stond op om te zien totdat zij het oude huis opvouwden; en zij droegen alle pilaren weg, en alle balken en ornamenten van het huis werden er tegelijkertijd mee opgevouwen, en zij droegen het weg en legden het op een plaats in het zuiden van het land. En ik zag dat de Heer van de schapen een nieuw huis bracht, groter en verhevener dan dat eerste, en het oprichtte in de plaats van het eerste die was opgevouwen: al haar pilaren waren nieuw, en zijn ornamenten waren nieuw en groter dan dat van de eerste, de oude die Hij had weggenomen […]”.[48]
Het idee van de verplaatsing van de tempel naar het zuiden, aldus het hierboven geciteerde fragment uit 1 Henoch, is volgens Flusser kenmerkend als opvatting voorafgaand aan de vernietiging van de tempel in 70 g.j., of zelfs voordat een angst voor een dergelijke vernietiging ontstond. Immers, waarom zou een tempel moeten worden verplaats, als deze er niet meer staat?[49] Het is voor Flusser belangrijk om dit te benadrukken. Eerder is namelijk gesteld dat dit fragment betrekking heeft op de periode na de vernietiging van de tempel.
In een later geschrift van de Essenen, de Tempelrol, lezen we een andere visie op de tempel. Het biedt een plan voor een tempel tussen de tempel die in de eindtijd door God zal worden gebouwd en de corrupte tempel van de Zadokieten die geen rekening houdt met de visie van de Essenen. De Tempelrol biedt een architectuur, een liturgie en reinheidsvoorschriften voor deze ‘interim-tempel’ die gerealiseerd moet worden in Jeruzalem. De derde hof van deze tempel zou grotendeels Jeruzalem zelf moeten omvatten.
Daardoor zouden vanaf dat moment de strenge reinheidsvoorschriften zelfs voor de gehele stad Jeruzalem gelden. Zo was het bij de Essenen bij het realiseren van deze derde tempel niet toegelaten om seksueel actief te zijn binnen de derde hof, de stad zelf. Dit zou volgens mij kunnen verklaren waarom sommige Essenen in de tijd van de Tweede tempel reeds celibaat leefde binnen de stadsmuren van Jeruzalem.[50] De Essenen wilden elk moment klaar zijn om de tempeldienst over te nemen.[51]
De Essenen hadden graag een ideale tempel in het heden, die zij ook verwachtten en daarnaast verwachtten zij een eschatologische tempel. De laatste tempel zou God laten neerdalen in Jeruzalem.[52] Het verschil tussen de Essenen en de andere Joden in de Tweede tempelperiode, is dat de Essenen de Tweede tempel niet legitiem bevonden en dus een beter model voorstelde dat wordt beschreven in de Tempelrol. Er was wel overeenstemming met andere Joden over de eschatologische tempel die God zelf aan het einde van de tijd zou realiseren.[53]
3.2. Cultusparticipatie
Taylor stelt dat de Essenen wegens vrees voor verontreiniging door aanraking met vreemden in een aparte sector van de tempel offerden.[54] Joseph wijst dit idee af, mijns inziens terecht. De hypothese van Taylor is gebaseerd op het volgende tekstfragment.[55]
Oude geschiedenis, boek XVIII, hoofdstuk 1, 5[19]
“Ze sturen wel wijgeschenken naar de Tempel, maar bij het brengen van offers houden ze er een afwijkend reinigingsritueel op na. Om die reden worden zij niet toegelaten tot het publieke gedeelte van het tempeldomein en verrichten zij de offerhandelingen in eigen kring.”[56]
Over welke offerhandelingen gaat het hier? Dierenoffers waren de normaalste zaak van de wereld in de eerste eeuw g.j. Ze werden gebracht door Joden en Heidenen. Daardoor is er in verschillende onderzoeken gesteld dat de Essenen in de tempel zijn blijven offeren totdat deze werd vernietigd in 70 g.j. Joseph is het hier niet mee eens, want de oudste bron die we over de Essenen hebben, namelijk Philo, ontkent dat de Essenen dierenoffers in de tempel brachten.[57]
‘Elke goede mens is vrij’, XII. (75)
[...] Essenen ontlenen hun naam aan hun vroomheid, [...] omdat ze mensen zijn die zich vooral inzetten voor de dienst van God, geen levende dieren offeren, maar eerder studeren om hun eigen geest in een staat van heiligheid en zuiverheid te behouden.[58]
Philo zou volgens Joseph gemakkelijk kunnen worden weggezet als iemand die de Essenen jegens de Hellenistische wereld goed naar voren wil laten komen en ze hetzelfde respect wil laten genieten als andere Pythagoreïsche stromingen.[59] Echter, Philo was zelf een Jood die de voorkeur gaf aan offers zonder bloed. Philo zag de offers als een religieuze noodzaak, omdat de mens ernaar verlangde zaken recht te zetten met zijn God. Het dier symboliseerde volgens Philo sommige aspecten van de mens en beeldde daarom zelfopoffering uit. Oftewel, hij zag dierenoffers symbolisch en interpreteerde hier de Tora allegorisch.
Daarnaast heeft Philo veel respect voor een vegetarische sekte in de buurt van zijn eigen woonplaats Alexandrië, genaamd de Therapeuten, omwille van het feit dat ze geen dierlijk voedsel eten.[60] Voor Joseph is de allegorische uitleg van de offercultus en de bewondering van Philo voor vegetarisme voldoende om het volgende te concluderen. Als Philo schrijft dat de Essenen zich van dierenoffers onthouden, dan bedoelt hij dat letterlijk.
Het bovenstaande wil natuurlijk niet zeggen dat Joseph, of ikzelf, betogen dat de Essenen een ethiek over dieren offeren hanteerden. Ook betekent dit niet dat de Essenen tegen een tempel als zodanig waren. Ze onthielden zich slechts van de cultus vanwege de huidige omstandigheden. Deze tempel was onder deze omstandigheden onrein voor hen. Daarom gaven zij de voorkeur aan studie, zoals dat nu ook noodzakelijk is in het huidige Jodendom wegens het ontbreken van een tempel. Voor de Essenen ontbrak hun tempel en werd er een alternatief voor offeren bedacht.
Volgens het tekstfragment sturen de Essenen tevens offerandes. Ook dit is geen bewijs dat de Essenen in een eigen ruimte offerden, of dat ze een speciale ruimte in de tempel hadden om te offeren.[61] Josephus beschrijft dat Essenen wel lesgaven in de tempel. De Essenen weigerden de tempel derhalve ook niet in het geheel. De afwijking moet worden gezocht in het participeren in de offercultus.
Dit komt overeen met de stelling van Joseph dat er geen bewijs is dat de Essenen niet meer in de tempel mochten komen. Er is wel bewijs voor dat de Essenen zich vrijwillig onthielden van participatie in de tempelcultus. Als wordt gezegd dat de Essenen offerhandelingen in eigen kring verrichtten, dan besteedt Josephus geen aandacht aan de manier waarop zij dit deden. Josephus lijkt volgens Joseph niet bekend te zijn met het concept van offeren van de Essenen. Het enige dat hij hierover weet is dat het anders en apart werd gedaan dan de gebruiken in de tempel.[62] Philo was hier klaarblijkelijk wel mee bekend. Josephus lijkt de keuze van de Essenen op het eerste gezicht af te keuren.[63]
Oude geschiedenis, boek XVIII, hoofdstuk 1, 5[19]
[…] Voor de rest zijn het, qua karakter, mannen van hoog kaliber.”[64]
‘Voor de rest’, dat betekent ondanks hun opvatting over het offeren verdienen ze de goedkeuring van Josephus. Vanwege die goedkeuring gaat Josephus ervan uit dat de Essenen wel ergens anders zullen offeren. In ieder geval zijn Josephus en Philo het over het volgende eens; de Essenen geloofden nog in een vorm van offeren, maar hun praktijk verschilde van de andere Joden. Wat was deze praktijk dan? Philo stelt dat de Essenen hun eigen geest in een staat van heiligheid en zuiverheid probeerden te behouden.[65]
Concreet zal dit er mijns inziens niet anders hebben uitgezien als een combinatie van hard werken, de Thora bestuderen, de pure maaltijd eten en de reinheidsvoorschriften in acht nemen alsof ze reeds dienstdeden in de tempel. De Tweede tempel was in hun ogen onrein, maar er zou een reine tempel komen, die geheel Jeruzalem zou omvatten en waar zij de dienst zouden uitmaken.[66] Toch weerhield deze vermeende onreinheid de Essenen er niet van om actief te blijven in en rondom de tempel.
Ook al participeerden de Essenen nu niet als priesters in de tempel, werden ze afstammelingen van Aäron binnen hun eigen kring wel priesters genoemd. De priesters hadden belangrijke posities binnen de gemeenschap als bakkers van de reine maaltijd, waarbij ze de voeding zegenden en de gebeden leidden. Hun levensstijl werd als priesterlijk beschouwd, want hun gehele leven beschouwden zij als dienst aan God, zoals ook te lezen is in het hierboven aangehaalde tekstfragment van Philo.[67]
Conclusie
Philo en Josephus laten ons duidelijk zien dat afzondering geen Esseens ideaal was. De Essenen waren content met hun gemeenschap binnen Jeruzalem waarin hun eigen wereldbeeld als uitgangspunt werd genomen. Het is niet onlogisch dat zowel Palestijnse Joden als Josephus, als Philo uit de diaspora, ze hoog in aanzien hielden. Voor Philo sloten ze aan bij zijn ideaal van studie in de reinheid en regelmaat van een contemplatief leven. Voor de jongere Josephus zullen ze tot de verbeelding hebben gesproken toen hij ze hoorde voorspellen en dromen uitleggen.
Helaas is er in Jeruzalem niet meer van hen gevonden dan hun poort en een aantal rituele baden. Toch is samen met de teksten die uit hun groep voortkomen een redelijk concreet beeld naar voren gekomen dat ook een antwoord kan bieden op de hoofdvraag. De Essenen waren nadrukkelijk aanwezig in Jeruzalem. Judas profeteerde, zo ook Manaëm die de jonge Herodes in Jeruzalem ontmoette en later aan zijn hof moest verschijnen. Ook was Simon aanwezig in Jeruzalem om dromen uit te leggen.
Mij doen ze sterk denken aan een profetenschool, die van samenleving op een afstandje probeert te herinneren aan de oude, maar voor hun nog steeds relevante mythe. Klaarblijkelijk had dit effect en heeft de vroege kerk hen als voorbeeld genomen, hetgeen stof is voor een volgend onderzoek.[68] Net als Josephus, vind ik dat:
De Joodse Oorlog, boek II, hoofdstuk 8, 11[158]
“Wie eenmaal van hun wijsheid heeft geproefd, wordt er onweerstaanbaar door aangetrokken.”[69]
Hun leer en praxis ten opzichte van de Tweede tempel in de eerste eeuw g.j. wordt gekenmerkt door onthouding. Mogelijk hoopten de Essenen dat de familie Herodes de tempeldienst ooit in hun handen zou geven. De macht van de familie Herodes was echter sterk afgenomen toen de eerste eeuw zich richting de Joodse oorlog bewoog. De hoop op een rol in een interim-tempel zal op den duur zijn verdwenen, maar de hoop op de eschatologische tempel bleef recht overeind staan.
De Essenen waren ervan overtuigd dat God hen tegemoet zou komen in de eschatologische oorlog tussen goed en kwaad. Ook zij wilden niet dat de tempel zou worden vernietigd. Zij geloofden immers dat engelen de huidige tempel zouden verplaatsen. Zij bleven in Jeruzalem tot het bittere einde en stuurden mannen als Johannes om in deze strijd te participeren. Die participatie kan als naïef worden gezien, maar weinigen zullen het deze heiligen kwalijk hebben genomen. Immers was het ook hun Jeruzalem dat onder vuur lag.
Bibliografie
Boccaccini, Gabriele. Beyond the Essene Hypothesis: The Parting of the Ways between Qumran and Enochic Judaism. Grand Rapids, Michigan: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 1998.
Boris Sagal. Masada. Universal Television. Geraadpleegd 18 augustus 2019. http://www.imdb.com/title/tt0081900/.
Flusser, David. Judaism of the Second Temple period. Volume 1. Qumran and apocalypticism. Vertaald door Azzan Yadin. 1ste dr. Cambridge, U.K.: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 2007.
———. Judaism of the Second Temple period. Volume 2. The Jewish sages and their literature. Vertaald door Azzan Yadin. Cambridge, U.K.: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 2009.
Joseph, Simon J. Jesus, the Essenes, and Christian origins: new light on ancient texts and communities. 1ste dr. Waco, Texas: Baylor University Press, 2018.
Josephus, Flavius. De Joodse Oorlog & Uit mijn leven. Vertaald door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes. 2de dr. Amsterdam: Ambo, 2010.
———. De oude geschiedenis van de Joden. Vertaald door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes. Amsterdam: Ambo, 2011.
Philo. The Works of Philo: Complete and Unabridged. Vertaald door Charles Duke Yonge. 11de dr. Peabody, Massachusetts: Hendrickson Publishers Marketing, 2013.
R.H. Charles. The researchers library of ancient texts. Volume 1. The Apocrypha. Includes Enoch, Jasher, & Jubilees. Onder redactie van Thomas Horn. 1ste dr. Crane. MO: Defender, 2011.
Taylor, Joan E. The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea. 1ste dr. Oxford, U.K.: Oxford University Press, 2014.
[1] Eschatologie (van het Griekse τὰ ἔσχατα, ta és-chata, "de laatste dingen", en λόγος, lógos, "woord" en in bredere zin "leer") is een theologisch begrip dat de "leer van de laatste dingen" betekent.
[2] Boris Sagal, Masada (Universal Television), geraadpleegd 18 augustus 2019, http://www.imdb.com/title/tt0081900/.
[3] Gespeeld door Joseph Wiseman. Essenen hadden volgens Josephus en Philo een democratisch bestuur. Toch spreken de Dode Zee-rollen over de ‘opzichter’ als iemand in een leiderschapsfunctie.
[4] Verschillende kopieën van Henoch zijn gevonden tussen de Dode Zee-rollen. Ook heeft Boccaccini in het onderstaande werk een uitgebreide studie gemaakt van de vergelijking tussen de denkbeelden van de Essenen volgens Philo en Josephus en teksten uit onder andere 1 Henoch. Hij meent dat de groep de eerste afwijkende denkbeelden heeft opgenomen in de boeken van Henoch.
[5] Het Eerste boek van Henoch (1 Henoch) maakt deel uit van de oud-Israëlitische literatuur en wordt als zodanig gerekend tot de pseudepigrafen.
[6] Gabriele Boccaccini, Beyond the Essene Hypothesis: The Parting of the Ways between Qumran and Enochic Judaism (Grand Rapids, Michigan: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 1998), 185.
[7] Boccaccini, 186.
[8] “This now is the enviable system of life of these Essenes, so that not only private individuals but even mighty kings, admiring the men, venerate their sect, and increase their dignity and majesty in a still higher degree by their approbation and by the honours which they confer on them.” (Philo, Hypothetica, 11.18) “[…] However, it is but fit to set down here the reasons wherefore Herod had these Essens in such honor, and thought higher of them than their mortal nature required; nor will this account be unsuitable to the nature of this history, as it will show the opinion men had of these Essens.” (Josephus, Ant., Boek XV, Hoofdstuk 10, 5[373-379])
[9] Flavius Josephus, De oude geschiedenis van de Joden, vertaald door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes (Amsterdam: Ambo, 2011), 1027.
[10] Joan E. Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 1ste dr. (Oxford, U.K.: Oxford University Press, 2014), 341.
[11] Taylor, 11.
[12] Taylor, 16.
[13] Flavius Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, vertaald door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes, 2de dr. (Amsterdam: Ambo, 2010), 526.
[14] Josephus vertelt hier alleen over dat hij niet tevreden was met zijn opgedane ervaringen bij de andere groepen. Hij hoorde van de levenswijze van Bannus en besloot drie jaar bij hem te blijven. Toen keerde hij terug naar Jeruzalem en werd hij een Farizeeër.
[15] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 52–53.
[16] Boccaccini, Beyond the Essene Hypothesis, 27.
[17] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 196.
[18] Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, 75–76.
[19] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 60.
[20] Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, 185.
[21] Een plattegrond treffen jullie aan in mijn reflectieverslag.
[22] Hoewel het hier om uitgegraven kuilen gaat, kiest Taylor ervoor om het woord ‘latrines’ te gebruiken. Bij gebrek aan een beter beschaafd woord, heb ik dat aangehouden.
[23] Boccaccini, Beyond the Essene Hypothesis, 48.
[24] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 247.
[25] Taylor, 104.
[26] Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, 384.
[27] Anderen menen dat deze poort uit de Byzantijnse tijd stamt en betogen dat de overblijfselen van de poort van de Essenen zich in het midden van de huidige westelijke muur bevinden zuidelijk van de Citadel of Toren van David. Deze poort zorgde voor toegang tot het paleis van Herodes. Bij deze opvatting wordt Bethzo geïdentificeerd als de grote tunnel zuidelijk van de Citadel of Toren van David onder de muur door naar de westelijke vallei.
[28] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 86.
[29] Taylor, 80–81.
[30] Boccaccini, Beyond the Essene Hypothesis, 28.
[31] Niet zijnde de sabbat.
[32] Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, 189–90.
[33] Josephus, 190.
[34] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 87.
[35] Taylor, 99.
[36] Taylor, 248.
[37] In het Hebreeuws ‘Menachem’, in het Engels ‘Menahem’. Taylor betoogt dat dit waarschijnlijk dezelfde persoon is geweest. Ik heb ervoor gekozen om de spelling van Fik Meijer aan te houden.
[38] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 192–93.
[39] David Flusser, Judaism of the Second Temple period. Volume 2. The Jewish sages and their literature, vertaald door Azzan Yadin, Judaism of the Second Temple period 2 (Cambridge, U.K.: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 2009), 64.
[40] R.H. Charles, The researchers library of ancient texts. Volume 1. The Apocrypha. Includes Enoch, Jasher, & Jubilees., onder redactie van Thomas Horn, 1ste dr., The researchers library of ancient texts 1 (Crane. MO: Defender, 2011), 22.
[41] Boccaccini, Beyond the Essene Hypothesis, 26.
[42] Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, 241.
[43] Josephus, 253–54.
[44] David Flusser, Judaism of the Second Temple period. Volume 1. Qumran and apocalypticism, vertaald door Azzan Yadin, 1ste dr., Judaism of the Second Temple period 1 (Cambridge, U.K.: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 2007), 211.
[45] Boccaccini, Beyond the Essene Hypothesis, 71–74.
[46] Boccaccini, 78.
[47] R.H. Charles, Enoch, Jasher, & Jubilees, 47.
[48] R.H. Charles, 48–49.
[49] Flusser, The Jewish sages and their literature, 47.
[50] Taylor meent dat velen van hen celibaat leefde. Zij beschrijft dat Qumran hierin geen uitzondering vormde van de mainstream gemeenschap, maar dat celibaat leven als mogelijkheid voorkwam in zowel Jeruzalem als Qumran.
[51] Boccaccini, Beyond the Essene Hypothesis, 101–4.
[52] Flusser, Qumran and apocalypticism, 208–9.
[53] Flusser, 211.
[54] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 97.
[55] Simon J Joseph, Jesus, the Essenes, and Christian origins: new light on ancient texts and communities, 1ste dr. (Waco, Texas: Baylor University Press, 2018), 131.
[56] Josephus, De oude geschiedenis van de Joden, 1148.
[57] Joseph, Jesus, the Essenes, and Christian origins, 131.
[58] Philo, The Works of Philo: Complete and Unabridged, vertaald door Charles Duke Yonge, 11de dr. (Peabody, Massachusetts: Hendrickson Publishers Marketing, 2013), 689.
[59] Philo was immers sterk gehelleniseerd en schreef voor een Grieks publiek.
[60] Joseph, Jesus, the Essenes, and Christian origins, 132.
[61] Joseph, 133.
[62] Joseph, 135.
[63] Joseph, 136.
[64] Josephus, De oude geschiedenis van de Joden, 1148.
[65] Joseph, Jesus, the Essenes, and Christian origins, 137.
[66] Boccaccini, Beyond the Essene Hypothesis, 182–85.
[67] Taylor, The Essenes, the scrolls, and the Dead Sea, 198.
[68] Boccaccini stelt dat erfzonde, de zondeval naar aanleiding van het werk van een gevallen engel en het idee van een eschaton Esseens waren, voordat ze christelijk werden genoemd. Het is voor Boccaccini niet onlogisch dat christelijke theologen lastig een fundament kunnen vinden voor deze leerstellingen wanneer ze slechts in het Oude Testament zoeken.
[69] Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, 190–91.