Gerontologie is de tak van wetenschap die het ouder worden’ bestudeert, zowel in lichamelijk, maatschappelijk als in geestelijk opzicht. Wat is er mis met de zienswijze die binnen de gerontologie bestaat die ‘succesvol ouder worden’ wordt genoemd?
Hanne Laceulle en Jan Baars constateren een aantal belangrijke zaken met betrekking tot culturele verhalen en zelfrealisatie in het latere leven. Volgens hen zijn culturele verhalen over veroudering vaak gebaseerd op stereotiepe ideologieën. In onze huidige samenleving worden oudere mensen geconfronteerd met de taak om een zinvol individueel levenspad te creëren. Deze persoonlijke verhalen situeren zich echter in de context van bredere culturele verhalen. Er wordt beweerd dat de huidige culturele verhalen over veroudering vaak stereotiep en vernederend zijn, gebaseerd op ofwel een achteruitgangsideologie of een leeftijdsafhankelijke ideologie. Dit bemoeilijkt de toeschrijving van betekenis aan het latere leven. Als zodanig belemmeren deze ideologieën de toeschrijving van betekenis aan het latere leven. Laceulle en Baars stellen zich op het standpunt dat verhalende gerontologie zou kunnen profiteren van het integreren van een meer cultureel kritische houding in haar onderzoeken.
Laceulle en Baars pleiten voor ‘tegenverhalen’ die morele keuzevrijheid en betekenis bevorderen. Dit vereist volgens hen het integreren van cultuurkritisch denken in narratieve gerontologie. Het morele discours over zelfrealisatie kan bijdragen aan tegenverhalen over veroudering. Zij bespreken de criteria waaraan dergelijke tegenverhalen moeten voldoen.
Deze criteria zijn de volgende:
- Het tegenverhaal moet de onderdrukkende culturele verhalen kunnen vervangen;
- Het moet de beschadigde identiteiten van ouderen kunnen herstellen;
- Het is gericht op het bevrijden van het morele agentschap van een oudere;
- Het veroorzaakt een culturele verschuiving in het begrijpen van een bepaalde maatschappelijke groep.[1]
Laceulle en Baars stellen zich op het standpunt dat zelfrealisatie als moreel concept een dergelijk tegenverhaal kan vormen. Zij verzetten zich tegen het idee dat zelfrealisatie moet worden begrepen als ontplooiing in consumeren en vrijetijdsbesteding. Zij zien zelfrealisatie als een moreel concept. Dit concept heeft klassieke wortels. Het gaat terug naar het Socratische idee van jezelf kennen, Aristotelis’ idee van zelfontplooiing en het vereiste van Nietzsche om te worden wie je bent.
Zelfrealisatie is voor hen jezelf in een bloeiende completere staat brengen, iets dat het beste van jezelf laat zien zodat het een cumulatie van aspiraties en potentieel is. Het klassieke concept heeft een teleologisch kader. Dat betekent dat mensen natuurlijk naar de optimale vervulling van hun inherente potentie streven. Dat leidt tot ‘Eudaimonia’ of gelukzaligheid. Deze bloei zou volgens klassieke opvatting in overeenstemming zijn met de doelmatigheid van het universum. Volgens Lacuelle en Baars heeft deze morele discours een goede invloed. Het leidt onder andere tot een zoektocht naar betekenis en sociale betrokkenheid.[2]
Sociale betrokkenheid verdient enige toelichting. Volgens Lacuelle en Baars leidt zelfrealisatie tot een dynamische interactie met de omgeving. De persoon in de discours van zelfrealisatie is een sociaal dier die betrokken is in een context van gemeenschappen.
Zelfrealisatie is niet beperkt tot jonge mensen. Ouderen zijn juist goed in staat om terug te kijken op hun verleden en een zekere groei waar te nemen. Het stimuleert een ‘actieve betrokkenheid bij het ouder worden’ in plaats van een ‘passief ondergaan van het ouder worden’. Het morele concept van zelfrealisatie keert zich tegen het consumentisme. Het erkent dat ouder worden samengaat met beperkingen en kwetsbaarheden. Maar het schept tegelijkertijd waarden dat het oudere leven ook iets te bieden heeft. Nieuwsgierigheid en hoop zijn daarbij belangrijke deugden, aldus Lacuelle en Baars.[3]
Gelet hierop kan zelfrealisatie een moreel concept of moreel tegenverhaal bieden. Het maakt ons duidelijk dat ouderen mogelijkheden hebben om een morele identiteit te cultiveren en daarin kunnen uitdrukken wie zij zijn en wie zij willen worden. Dit helpt om hen niet alleen te zien als een gemarginaliseerde groep ouderen of kwetsbaren.[4]
Ethicus Frits de Lange erkent dat gerontologische discours van 'succesvol', 'gezond', 'actief' en 'productief' ouder worden een optimistisch en activistisch beeld kunnen bieden van wat ouderdom kan zijn. Het vertelt dat mensen succesvol ouder kunnen worden in termen van fysieke en mentale kracht, door individuele keuze en inspanning. Ouderenbeleid van regeringen en internationale gezondheidsorganisaties nemen deze paradigma's graag over. De nadruk ligt op zelfmanagement, preventie en empowerment. Dit leidt ertoe dat ouderdom wordt beschouwd als een persoonlijk risico in plaats van een gemeenschappelijk lot. Deze modellen van succesvol, productief, gezond en actief ouder worden, hebben volgens De Lange een sterke anti-verouderingsneiging. De oudste lopen vooral het risico verwaarloosd te worden door beleid dat erop gericht is de vitale senior vitaal te houden. Dit leidt volgens De Lange tot leeftijdsontkenning.[5]
Goede lichaamsbeweging, gezond eten, sociale steun en liefdevolle relaties hebben positieve effecten bij het ouder worden, maar ze garanderen geen gelukkige oude dag. Men loopt het risico een of meer veelvoorkomende degeneratieve ziekten te krijgen, zoals kanker, hartaandoeningen, diabetes, artritis, beroertes, de ziekte van Parkinson of, - volgens De Lange - de meest gevreesde, dementie.
De Lange erkent dat de strategie van ‘succesvol ouder worden’ de afgelopen decennia behoorlijk succesvol is geweest in de ontwikkelde wereld. In de westerse landen leiden meer mensen dan ooit een gezond en actief leven terwijl ze de zestig of de zeventig, en soms zelfs de tachtig of de negentig, zijn gepasseerd. Vitale senioren slagen erin actieve meesters van hun leven te blijven en volledig deel te nemen aan de samenleving als autonome burgers en kritische consumenten op een leeftijd dat eerdere generaties werden opgesloten in armenhuizen, ziekenhuizen en bejaardentehuizen.[6]
De oudste ouderen worden veel minder gekenmerkt door keuze, autonomie en zelfexpressie, De Lange vindt deze fase geen chronologische laatste periode in het levensplan van individuen. Hij vindt het een nieuw cultureel veld dat alle negatieve emoties aantrekt die voorheen in het algemeen aan ouderdom waren verbonden. De kwetsbare ouderen zijn degenen die volgens hem aan de rand leven. Ze behoren nog steeds tot de wereld van keuze en keuzevrijheid, maar worden geconfronteerd met een overgang naar totale afhankelijkheid en volledig verlies van subjectiviteit. De ambities van de gerontologie die ‘succesvol ouder worden’ bepleit, worden volgens De Lange weerlegd door de feitelijke staat van de oudste ouderen.[7]
De Lange schaart ook de Eudaimonistische benadering onder het thema van succesvol ouder worden. Hij beschouwt daarnaast het Stoïcisme als behorende tot deze opvatting. Dat klopt gedeeltelijk. Ook Stoïcisme zoekt naar moreel geluk of Eudaimonia, maar vele van haar bepleiters uit de eerste en tweede eeuw n. Chr. zouden zich niet herkennen in de manier waarop De Lange de opvatting omschrijft, althans onderbrengt in deze ‘Eudaimonistische categorie’. Ik zal daar in mijn essay voor dit vak verder op ingaan en proberen aan te tonen dat een Stoïcijnse opvatting over omgang met ouderdom kan bijdragen aan een moreel discours over ouderdom.
[1] Hanne Laceulle en Jan Baars, “Self-realization and cultural narratives about later life”, Journal of Aging Studies, 31 (2014): 34–37.
[2] Hanne Laceulle en Jan Baars, 38–40.
[3] Hanne Laceulle en Jan Baars, 41.
[4] Hanne Laceulle en Jan Baars, 42.
[5] Frits De Lange, Loving Later Life. An Ethics of Aging (Kindle Edition) (Grand Rapids, Michigan: Eerdmans, 2015), 3–4.
[6] De Lange, 7.
[7] De Lange, 9–10.