Ook wanneer het wat minder goed herfstweer is, probeer ik regelmatig naar buiten te gaan. Tijdens de wandelingen zie ik bruingele bladeren neerdwarrelen uit de alsmaar kalend wordende bomen. Ze kleuren fel af tegen de bewolkte achtergrond. De grond is drassig. Met elke stap die ik buiten het pad zet, zak ik een beetje weg in het Goudse veen. Het water van de meertjes is bijna zwart. Het weerspiegelt de grauwe omgeving. De meeste vogels zijn afwachtend stil. Alleen de Kauwen laten van zich horen. In grote getalen glijden ze op de koele bries. Het lijkt of zij juist tot bloei komen in deze tijd.
Ik denk dat Kauwen zelden gewaardeerd worden door mensen. Hun zwartgrijze veren, hun felle blik, hun schrale stem, ze zijn op het eerste gezicht een net zo grauwe bedoening als de herfst. Als we deze dieren wat beter bekijken, kunnen we een hele andere kant van ze leren kennen. Ze zijn gesteld op het leven in de groep. De koppels tonen duidelijk aan elkaar wanneer ze ‘verliefd’ zijn. En als ze eenmaal voor elkaar kiezen, blijven ze hun gehele leven bij elkaar. Hun kuikens groeien op binnen de zwerm en leren van de wijsheid van de anderen in de groep. Het nest wordt gemaakt in holten van bomen, oude nesten, gaten van oude huizen, ja, zelfs in konijnenholen. Ze waarderen wat anderen afdanken. Kauwen lijken tevreden te zijn met hun lot als ‘najaarsvogels’. Ze lijken prima te kunnen bloeien onder omstandigheden waar andere mensen en dieren somber van worden.
Toen ik vandaag met vrienden door de binnenstad liep, passeerden we een klein doorgefokt hondje met een geamputeerd achterpootje. Zijn baasje stopte even voor een raam om naar een vriendin te zwaaien. Het hondje kreeg daarna een aai over zijn bol en keek vol liefde naar zijn baasje. Het leek voor hem niet uit te maken dat hij al generaties niet meer leek op zijn wolfachtige voorouders en zelfs niet dat hij een achterpootje miste. Alles wat telde, was de acceptatie en de liefde van zijn baasje. ‘Zij neemt mij zoals ik ben’. De afdalende hand van het baasje symboliseerde voor mij een zegening van het gebrokene.
De Kauwen vlogen over en bevestigden het tafereel. Hun felle blik was gericht op het hondje en hun stem kraaide een ‘amen’. Ik herkende de rol van de kerk in deze zwerm Kauwen. Zijn wij ook niet een gemeenschap te midden van een vervallen wereld? Misschien maken wij niet van vervallen dingen een nieuwe woning, maar mogen afgedankte schepsels wel een thuis vinden in onze gemeenschap.
Elk jaar is er weer een herfst. Het jaargetij kan ons tot somberheid stemmen. Maar onze keuzes blijven er altijd toe doen, omdat ze het alternatief uitbeelden; het Koninkrijk van God. Bij somber weer, in een vervallen wereld, mogen wij die alternatieve gemeenschap vormen. Wij zijn de Kauwen van deze wereld, de Heilige Geest is de wind waarop onze gemeenschap zich laat meevoeren. Wij zijn de herfstbladeren die in fel contrast mogen staan tot een wereld van kleurverlies. Onze lofzang richt zich tot de afdalende handen van de vleesgeworden God. Zijn deelname aan de gebroken schepping laat ons bloeien. In zijn liefhebbende ogen hebben we de roedel nooit verlaten.