Ik ben christen. Ik dacht, dat te benoemen is geen slecht begin van het weekend. Het dragen van die naam, ‘christen’, mag op zijn minst een verlangen opwekken om op Jezus te lijken. Als dat verlangen ontbreekt, wordt christen zijn niet meer dan een lidmaatschap van een gezelligheidsvereniging. Als het daarvan afhangt, wordt ons christen zijn momenteel flink getest. Niets is immers zo ongezellig als in je eentje een kerkdienst achter de computer volgen.
Daarom ben ik verheugd over christenen die samen een kerkdienst kijken en daarover napraten, samen wandelen en geïnteresseerd in elkaar blijven. De tijd nodigt daar immers niet toe uit. Als we ervoor kiezen om dat broodnodige contact toch te onderhouden, dan plukken we nu waarschijnlijk de vruchten van dat christen zijn. Daar ligt volgens mij ook het verschil tussen een gezelligheidsvereniging en een sociale gemeenschap. Het eerste is voor wanneer het leuk is, het tweede is door dik en dun, in voor- en tegenspoed.
Christen zijn, is een levenslange oefening. Het komt met de nodige moeilijkheden en het is onderworpen aan de tentamens van het leven. Net zoals een sporter moet sporten om sportief te blijven, mag ook een christen zich oefenen in de vaardigheden die hij of zij nodig heeft om levenslang een christen te kunnen zijn. Met oefenen, bedoel ik gewoonten ontwikkelen, zoals God betrekken bij onze keuzes door middel van een aanhoudend gebed, de karaktertrekken die bij een christen horen, oefenen, en ons regelmatig realiseren dat het leven onbegrijpelijk is als we het moeten leven zonder het geloof dat Jezus de Messias is. Met name uit dat onbegrip, komt een verlangen voort dat Jezus bij ons wil hebben, stevig in ons hart, om samen met Hem ons leven te wandelen.
Soms voelt ons geloof teruggedrongen tot onze privésfeer. Dat kan zo ver gaan dat we over het geloof zo weinig interactie hebben met andersdenkenden, dat we niet meer weten hoe we met onze buren kunnen praten over wat we nu eigenlijk geloven. We zeggen ‘Jezus is Heer, maar dat is slechts mijn persoonlijke opvatting’. Klopt die gedachte wel? Kan Jezus de Koning zijn van iedereen, zonder dat iedereen zijn Koninkrijk kent?
Door het Koninkrijk van God voor onszelf te houden is er iets verloren gegaan, namelijk het idee dat we als christenen ook een publieke gemeenschap vormen. Daarmee bedoel ik, dat we als kerkgangers op de buitenwereld gericht mogen zijn. De kerk is geroepen om de hoogst mogelijke ethische rechtvaardige wereld voor te leven.
Soms zie ik voor mij hoe Jezus dat deed. In de koude wanhoop van de arme mensen in Israël liet Hij hoop klinken. Zijn ontfermende blik straalde op hen neer. Hun eenzaamheid verdween, want ze hadden Hem en zijn volgelingen aan hun zijde. Ze konden weer duidelijk zien, met een heldere geest en een vol hart. Toen Jezus van hen was heengegaan begrepen ze het eerst niet. Konden we nog maar één keer met Hem zijn. We zouden deze weg toch samen bewandelen en nooit gescheiden zijn? En toen keken ze naar elkaar en begrepen ze dat Jezus hen aan elkaar had gegeven om gezamenlijk Zijn licht te laten schijnen op hun gezamenlijke reis naar Zijn andere wereld. Dat is het Koninkrijk van God.
Het kan niet anders dat christenen ook publiekelijk christen zijn. Als wij het over God hebben, dan mogen we in gedachte houden dat we hem alleen hebben kunnen leren kennen door De Mens die rond zijn dertigste publiekelijk werd en het karakter van God aan de wereld liet zien. Door Gods menselijkheid in de publiekelijke Jezus, kan Gods koningschap niet geïsoleerd blijven in een gezelligheidsvereniging of private opvattingen.
De kerk is niet alleen een gezelligheidsvereniging. ‘Jezus is Heer’, kunnen we niet voor onszelf houden als een persoonlijke mening. ‘Kerk’ impliceert een totaal andere werkelijkheid. De kerk is geroepen die werkelijkheid aan de wereld voor te houden.
Nu we niet kunnen samenkomen, laten we dan in ieder geval naar buiten treden. Als we een Messias navolgen die melaatsen omhelsde, laten we dan in ieder geval volgelingen zijn die op 1,5 meter afstand laten merken dat we geven om onze naasten. Laten we tranen in dromen veranderen. Laten we hoop verkiezen, bij welke crisis dan ook. Laten we in de veerkracht van onze broeders en zusters geloven om juist in deze afstandelijke tijd kerk te zijn. ‘Kerk zijn’ doet ertoe.